“Dat soort hoeven wij hier niet” - over zorg, stilte en verwondering
- Tamaar Toth Varju
- 5 okt
- 3 minuten om te lezen

Mijn moeder bleef achter in Zwitserland.
Ze had haar heup gebroken, niet op een zwarte piste — dat zou het verhaal nog enige heroïek hebben gegeven — maar op een zwarte tegelvloer.
Tussen een pan soep en een omgevallen lepel, lag ze daar.
En zo kwam de zorg voor mijn dementerende vader op mijn schouders terecht.
Na een paar uiterst verwarrende dagen, waarin hij verdwaalde in een appartement van vijftig vierkante meter, besloten we terug te keren naar Nederland.
Ik nam zorgverlof op en werd 24/7 mantelzorger. In overleg met huisarts, casemanager en zorgverleners probeerden we de zorg voor beide ouders te stroomlijnen. Geen sinecure, wel noodzakelijk. En zo maakte ik voor het eerst kennis met een zorgteam van dames en vrijwilligers.
In overleg met alle betrokkenen hakten we de knoop door: mijn vader zou één dag per week naar de dagbesteding.
Ik kocht een rittenkaart, reserveerde een busplaats via de vrijwilligerscentrale, op voorwaarde dat ik de eerste keren mee mocht als begeleiding.
Woensdagochtend om 07:30 uur stond mijn vader klaar. Keurig aangekleed, geurtje op. Stiknerveus.
Een uur later zaten we in het busje, tussen opklapstoelen, rollators en vrijwilligers. Voor het eerst op weg naar “de groep”.
Het verzorgingshuis had een speciale verdieping waar de groepen in kamers zaten — keurig geordend, bijna opgeborgen.
In elke kamer zat een kring van mensen rondom thermoskannen met bruine doppen en stevige kopjes, met oortjes waar je vinger net niet in past.
De koffie was lauw. De huismerkkoekjes kruimelden. Het tafellaken gaf zich gewonnen.
Om klokslag tien uur mochten we aanschuiven. Mijn vader aan tafel. Ik — onzichtbaar — op de tweede rang.
De begeleidster las uit de krant. Korte stukken. De groep mocht reageren.
Bij het onderwerp vluchtelingen riep een mevrouw aan tafel luid:
“Dat soort hoeven wij hier niet.”
De begeleidster deed niets. Geen reactie. Geen correctie. Ze las rustig verder en deed net alsof het over het weer ging.
Mijn vader zweeg.
Volledig.
Thuis keek hij zes keer per dag het nieuws, las hij de Volkskrant én Trouw. Maar hier hield hij zijn mond.
Afasie als excuus. Of misschien als schild?
Goed zo, pap, dacht ik. Een slimme allochtoon is zo gek nog niet.
Een andere begeleidster voegde later nog toe:
“U bent toch creatief, meneer? Dan is diamond painting vast iets voor u!”
Zijn linkerwenkbrauw ging omhoog.
“Nee dank u vriendelijk,” zei hij. Keurig articulerend.
Weer dacht ik: goed zo, pap. Groot gelijk.
Grote, zachte handen die ooit de fijnste lijnen trokken — nu door Parkinson verraden. Zijn kunstenaarschap aangetast, maar niet verdwenen.
Hij bracht zijn dagen op de groep grotendeels slapend door. In een speciale stoel.
Soms met een boek op schoot. Dezelfde houding als thuis, of op reis onder een parasol. De boekenbijlagen waren zijn kompas: elke schrijver op een lijst, elke lijst een belofte.
Ik hield zijn lijstjes bij. Legde zijn boek klaar met bladwijzers geplakt.
En als hij niet sliep, dan spijbelde hij.
Ik vond het allemaal prima.
Ik dacht alleen maar: goed bezig, pap.
Na die eerste ochtend liepen we zwijgend naar buiten.
“Kom,” zei ik, “tijd voor iets leuks. Een taartje?
Of liever iets anders?”
We lieten ons weer ophalen. Werden thuisgebracht.
Die avond aten we pastinaaksoep. Vergeten groente, zei ik. Hij knikte tevreden.
Hij had geroerd, geproefd, zout toegevoegd — met die hand die niet meer helemaal van hem was.
“Niet vergeten, hoor,” zei hij toen hij de lepel neerlegde. En hij glimlachte.
’s Avonds aan de telefoon zei hij tegen mijn moeder:
“Het was prima hoor. Volgende week ga ik weer. Maak je maar geen zorgen.”
Soms begint zorg gewoon met een pan soep. Soms eindigt ze daar ook mee.
En soms is dat genoeg.
📘 Nawoord
Niet alles wat “zorg” heet, is zorg.
En niet elke tafel is een plek waar je durft te spreken.
Mijn vader had geleerd zijn woorden te wegen.
En in deze ruimte besloot hij: geen woord te veel. Zijn stilte zei genoeg.
Deze scène is deel van mijn onderzoek Met Zachte Verwondering, waarin ik zoek naar zachtheid, aandacht en menselijkheid binnen de dementiezorg. Niet als luxe, maar als noodzaak. Niet als afleiding, maar als tegenwicht.
Verwondering begint soms met een wenkbrauw.
Met een man in een stoel, een boek op schoot.
Met zwijgen als vorm van verzet.
De pilot loopt tot zomer 2026. Mijn thesis volgt daarna.
Tot die tijd blijf ik schrijven over wat ik zie — en wat ik nooit wil laten wennen.



Opmerkingen