top of page

WEET U WAAR IK WOON?

  • Tamaar Toth Varju
  • 13 nov
  • 5 minuten om te lezen
ree


Ze woont in dezelfde gang als mijn vader, drie deuren verder.


Miss Marple noem ik haar bij mijzelf. Niet hardop, maar als ik aan haar denk.


Vandaag draagt ze een twinset van angora met een geruite broek in grijs- en

paars­tinten. Haar ketting en broche zijn in dezelfde kleuren erbij gekozen. Haar geheugen laat haar op andere momenten in de steek, maar haar kledingkeuzes zijn bewonderenswaardig.


Als ik naar de woonkamer loop om mijn vader te helpen met de lunch, spreekt ze me aan

.‘Dag mevrouw,’ zegt ze met een kinderlijke blik.‘Weet u waar ik woon?’


Ze is een beetje geagiteerd.


Vergeten waar je slaapt, drie deuren verder, is confronterend.


Ze duwt haar rollator voor zich uit. In het mandje voorop zit elke dag een mengelmoes van spullen die ze vindt, meeneemt en weer vergeet. Vandaag is het een knuffelhondje en een knalgroene plastic bal waarmee in de woonkamer wordt gespeeld.


‘Leuke bal,’ zeg ik om haar even uit haar agitatie te halen.

‘Ja hè!’ zegt ze opeens vrolijk. ‘Die vond ik ergens. Ik vind de kleur mooi.’

‘Dat snap ik,’ zeg ik. ‘Ik vind het ook een mooie kleur.’


Door de glazen wand van de woonkamer zie ik mijn vader naar ons kijken.

Hij fronst een beetje.

O jee, denk ik bij mezelf.


‘Kom,’ zeg ik tegen Miss Marple. ‘Zullen we samen gaan kijken waar uw kamer is?’

‘Ja,’ zegt ze opgelucht en duwt haar rollator met de pluche hond en de speelgoedbal de goede kant op.


We lopen langzaam. Ze vertelt honderduit.

‘Ik word zo opgehaald, moet u weten. Ik logeer hier maar even. Straks komt mijn man en dan gaan we samen naar huis.’


We lopen langs de dichte deuren.

Ik lees de namen naast de kamers:

Meneer die.

Meneer zo.

En daar, bij deur drie: mevrouw.


‘Dit is uw kamer, mevrouw.’

‘Ach ja, wat fijn. Ik was hem even kwijt, maar daar is-ie weer,’ zegt ze vrolijk.


Als een vriendinnetje van vroeger zegt ze: ‘Wil je mijn kamer zien?’


Ik loop achter haar aan. Ze wijst naar haar bed, naar foto’s aan de muur van kinderen en kleinkinderen.

‘Wat fijn dat u zo’n grote familie heeft,’ zeg ik. ‘En wat een schattige kleinkinderen.’

‘Ja hè,’ zegt ze trots.


Ondertussen denk ik dat mijn vader al behoorlijk honger zal hebben. Zonder hulp komt er geen hap meer binnen.


‘Er is zo lunch, mevrouw. Zullen we samen naar de woonkamer lopen?’

‘Ja, dat is goed,’ zegt ze.

De rust is weer teruggekeerd. Haar kamer is gevonden.

Samen lopen we langzaam terug.


De plastic zakken met brood liggen al op tafel. De kuipjes margarine en beleg staan als een leger rond het bord van de dictator opgesteld.

De verzorging is gaan roken.


‘Mooie krullen heb jij,’ zegt de linedance-meneer tegen mij.


Een jaar na de chemo is mijn haar weer aan het groeien geslagen. In chemokrullen.

‘Dank u wel,’ zeg ik vrolijk.

‘Had u vroeger ook krullen?’

‘Ja-ja-ja-ja-ja-ja!’ zegt hij.


De klusjesman is ongedurig. Hij drentelt wat rond, kan niet blijven zitten.

‘Die wordt zo opgehaald om te gaan fietsen,’ zegt de dictator.


‘Wat leuk,’ zeg ik. ‘Het is er een mooie dag voor.’


De linedance-meneer is nog maar nauwelijks bekomen van zijn ja-ja-ja-ja-ja, of de klusjesman begint ook: ja-ja-ja-ja-ja!

Hij haalt even adem en gaat nog een keer verder: ja-ja-ja-ja-ja!


Ik zet Miss Marple aan tafel en ga naast mijn vader zitten.

Hij is in een pesthumeur.

O jee. Ik heb hem te lang laten wachten. Of is het dat mijn aandacht even naar een ander ging?


‘Pap, heb je zin in een lekkere boterham met kaas?’

‘Nee,’ zegt hij bot.

‘Chocoladepasta dan?

’‘Ja.’

Meer komt er vandaag niet uit.


Ik smeer zijn boterhammen: een hartige en een zoete. Ik schenk melk en karnemelk voor bewoners die dat niet goed zelf kunnen en probeer een beetje een positieve sfeer te creëren.


Vandaag is dat moeilijk.


Miss Marple kwettert honderduit. Haar logeerpartijtje is voorbij. Ze wordt zo opgehaald en gaat naar huis.

De dictator helpt haar vakkundig uit die droom.

Nu huilt Miss Marple.


De rest van de bewoners is stil. In hoog tempo proberen ze zoveel mogelijk eten naar binnen te werken.


De reden wordt me snel duidelijk. Als de rookpauze over is, komt de verzorging terug en begint met afruimen. Er wordt niet gekeken of iemand wel of niet iets heeft gegeten.


Ik trek het bord van mijn vader snel naar me toe. Opeens doe ik ook mee in de haast.


De dictator is nog niet klaar met Miss Marple.

Een bakje margarine staat bij haar, en de dictator wil het terug.


‘Geef hier,’ buldert ze.

Miss Marple, verdiept in een verhaal over haar man, schrikt. De tranen komen weer.


‘Er staan drie kuipjes bij uw bord,’ zeg ik aarzelend tegen de dictator.

‘Die zijn aangebroken, en die zij heeft is nieuw. Ik wil die,’ snauwt ze vanuit haar enorme rolstoel.


Echt gezellig is het vandaag niet.


‘Pap,’ probeer ik hem weer in een beter humeur te krijgen.

‘Ik heb gebakken. Kijk, verse brownies. Daar ben je zo dol op.’


De kleine, gedrongen verzorgster — die zichzelf tot hoofd heeft gebombardeerd, die van de bloemkolen — pakt mijn bakblik bij een hoek op en laat het met een klap op het aanrecht vallen.

‘Wij hebben zelf cake.’


Even later komt ze met twee voorverpakte fabriekscakes, van die natte gele lellen, en slaat ze naast mijn bakblik op het aanrecht.

‘Neem jij die spullen maar weer mee naar huis. Wij hebben ons eigen eten.’


De natte cake is nauwelijks van vorm veranderd door de klap op het aanrecht.

Goh, denk ik bij mezelf. Dat is toch ook wat.


De linedance-meneer zet zijn bord op het aanrecht en gaat bij de flatscreen staan wachten. Hij oefent alvast wat pasjes.

‘Ik zet dat ding zo voor je aan, hoor,’ snauwt de verzorgster.

‘Dan mag je weer dansen.’


Miss Marple kijkt naar haar bord.‘Straks komt mijn man,’ fluistert ze.


De klusjesman heeft ondertussen de hele tafel afgeruimd.

Ik houd het bord van mijn vader in de ene hand en zijn glas melk in de andere, terwijl hij met een natte lap over de tafel veegt. De lap is niet uitgewrongen; spetters vallen over de rand, tegen mijn hand aan.

Hij heeft haast — hij mag straks gaan fietsen.


‘Straks komt mijn man,’ fluistert Miss Marple naast mij.


De verzorgster is nog niet klaar.

‘Die vrijwilliger komt niet. Dus zet dat fietstochtje maar uit je hoofd.’


De dictator begint te lachen.‘Ja hoor, dat gaat altijd zo. Ze komen nooit.’


De klusjesman kijkt bedremmeld en weet niet goed raad met dit nieuws.


De flatscreen gaat aan, op countrymuziek. Hard.

De linedance-meneer steekt zijn duimen in zijn riem en danst erop los.

In zijn eentje, keurig alle pasjes uitvoerend.


‘Ik denk dat mijn man zo wel komt hoor,’ zegt Miss Marple.


Ik kijk naar mijn vader, met zijn bord in mijn ene hand en het glas melk in de andere.

Hij kijkt niet op of om.


Ik loop naar zijn kamer om een doosje pepermuntjes te halen.

Om de boel te redden, zeg ik: ‘Wie wil er een oude koningin om op te sabbelen?’

En al hun monden gaan open als kleine vogeltjes.



NAWOORD – OVER ZACHTE VERWONDERING


Verwondering is geen groot gebaar.

Ze schuilt in het ritme van kleine handelingen:een hand die helpt, een blik die blijft hangen, een vraag die telkens opnieuw wordt uitgesproken.


In 'Weet u waar ik woon?' herken ik de kern van Met Zachte Verwondering:

hoe kunst en aandacht kunnen samenkomen in het alledaagse van zorg, verwarring en nabijheid.


Miss Marple zoekt haar kamer, mijn vader zijn rust, ik mijn evenwicht tussen meedoen en kijken.


En ergens daartussen, in dat kleine mandje vol vondsten,

ligt de verwondering die we delen.

Opmerkingen


bottom of page