Schlagers en de Swabische S
- Tamaar Toth Varju
- 1 uur geleden
- 3 minuten om te lezen

Mijn vader zit voor de tv in het verpleeghuis.
De verzorgers hebben hem er liefdevol naartoe gereden.
De zender staat op Heimatkanal.
Beeldvullend blazen mannen in lederhosen op hun hoorns.
Achter hen Alpen, een strakblauwe lucht en een veel te opgewekt vrouwenkoor.
Mijn vader beweegt niet.
Alleen zijn ogen.
Zijn kaken staan strak.
Zijn voeten zijn stil.
En dat is misschien nog wel het pijnlijkst.
Hij kan er niet meer vandoor.
Niet nu, niet straks.
Hij zit vast.
De oorlog komt niet met laarzen dit keer.
Maar met koper, maat vierkwarts en een glimmend bordje ‘muziek activeert het geheugen’.
Toen Rusland Oekraïne binnenviel, was hij er al slecht aan toe.
Maar iets veranderde.
Hij begon obsessief naar het nieuws te kijken.
Zes keer per dag. Soms meer.
De afstandsbediening lag als een afstandsbewaker op zijn schoot.
Hij zapte niet.
Hij wachtte.
Alsof hij iets moest controleren.
Alsof hij wist dat het geen nieuwe oorlog was, maar dezelfde.
Zijn dementie hield vast.
Aan beelden, herhalingen, namen.
Zijn hoofd draaide in cirkels.
En de oorlog draaide mee.
“Muziek doet wonderen,” zegt Helga, de verzorgster.
Ze straalt. Ze houdt van structuur en Schlager.
En van dingen ‘zoals ze vroeger waren’.
“Kijk hem nou zitten,” zegt ze. “Hij geniet, hè.”
Ik kijk naar mijn vader.
Dit is geen genot.
Dit is stil verzet.
Niemand hoort wat ik hoor.
Want ik hoor het verschil. Al mijn leven lang.
Als kind kon ik zijn buien horen aankomen.
Niet aan zijn woorden, maar aan zijn voetstappen.
Zijn schoenen spraken een taal die ik verstond.
Ik was klankgevoelig, geen muzikant, maar afgestemd op toon en stilte.
Ik leerde me verhouden tot zijn zwijgen.
Mijn oren kenden zijn stemming eerder dan zijn woorden.
Zware tred: stil zijn.
Snelle tred: iets verkeerd gedaan?
Slepende tred: te moe voor woorden.
Later werden zijn stappen trager. Stroever.
Tot hij niet meer liep.
En de geluiden verdwenen.
En nu zit hij daar.
Voor die flatscreen.
Met zijn geschiedenis op standje stereo.
Achter hem schuifelt de linedance-meneer alvast tussen de rollators.
Hij warmt op. Hij trappelt. Straks mag hij weer.
De schlagers worden harder, de oorlog dichter.
En mijn vader?
Zit vast.
Geen schoenen.
Geen brug.
Geen vlucht.
Ooit was die vlucht er wel.
Kerstavond 1956. Dertien jaar oud.
Eén tas. Eén plaatje uit een tijdschrift — een sjieke jas voor zijn moeder.
Ze vluchtten uit Buda. Over de brug. Door de sneeuw.
Dronken grenswachten.
De loop van een pistool op zijn borst.
Hij moest als eerste.
Rennen.
Het bos in.
Uren lopen.
En dan een dorpje.
Twijfel.
Tot hij het bordje zag: Straße.
Geen Hongaars woord.
Een buurman had het ooit uitgelegd:
‘Die ß spreek je uit als ssszzz.’
Hij hoorde het in zijn hoofd.
En wist: ze waren vrij.
Die s-klank werd euforie.
Ik haal hem weg van de tv.
“We gaan wandelen,” en ontkoppel de remmen van zijn rolstoel.
Helga knikt. De linedance-meneer maakt ruimte.
Mijn vader kijkt niet op.
Maar als ik zijn hand pak, ontspant zijn schouder.
Heel even.
Zacht.
Alsof hij weet dat we vertrekken.
Ik fluister: “Straße, papa.”
En heel zacht, met droge lippen, fluistert hij terug:
Ssszzz.
Nawoord
Verwondering klinkt niet luid.
Ze fluistert in een toon die we bijna vergeten zijn.
De Swabische S van mijn vader — een klank van angst, vrijheid en herhaling —herinnert me eraan dat luisteren ook een daad van zorg is.
In de dementiezorg wordt vaak gezegd dat muziek het geheugen activeert.
Maar wat als dat geheugen niet alleen troost bevat, maar ook trauma, oorlog, angst?
*Met Zachte Verwondering* probeert die spanning te verstaan.
Niet om de stilte te vullen, maar om haar recht te doen —zoals mijn vader dat deed, met zijn kaken strak en zijn oren open.



Opmerkingen