As dajje kanker heb – verhalen uit infusenland
- Tamaar Toth Varju
- 3 sep
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 23 sep
Infusenland, zaal 2

Tijdens het tandenpoetsen check ik mijn haar. In twee jaar tijd is het een volle bos geworden. Zwart is het niet meer: na de chemo zijn het vooral witte haren die in de plaats gekomen zijn. Ik twijfel of ik het wel of niet een kleurtje zal geven en in die twijfel viel ze me weer in – de panterdame uit Zuilen. Met haar kopertint, krullen en gouden rinkelingen stond ze er weer. Even was ik terug in zaal 2 van infusenland. Mijn tijd in het ziekenhuis werd gekenmerkt door de bijzondere ontmoetingen. Met artsen en specialisten, de mensen op zaal, de verpleging en de familieleden die er soms bij zijn. Met verwondering heb ik geluisterd en gekeken hoe ieder van ons een eigen manier heeft ontwikkeld om met ziekte en dood om te gaan. Elke keer probeer ik een verhaaltje mee naar huis te nemen over deze ontmoetingen. Om het leven thuis was lichter te maken. De zorgen weg te nemen.
De panterdame uit Zuilen
Zaal 2, chemo 5.
Mijn vaste verpleegster staat monter klaar met een fijne naald om mijn bloedwaarden te checken. De plaatjes zijn een beetje een eigen leven gaan leiden als reactie op de zware chemococktail. “Menig volwassen vent aan onder door zien gaan,” zegt mijn oncoloog bemoedigend.
Terwijl ik word aangelijnd en de druppels worden ingesteld, is een Zuilense dame al aan haar druppelschema en monoloog in onvervalst Utrechts begonnen. Ze is klein, uitgemergeld en haar huid is grijs. Haar haren zijn de dag ervoor in een kopertint geverfd en in de krul gezet. Om haar magere lijf zwiert een chiffon panterblouse, vier maten te groot. Haar panterlegging zit strak om haar dunne beentjes, haar voeten in pantoffels gestoken. Bij elke beweging rinkelen haar gouden sieraden.
“As dajje kanker heb,” zegt ze luid. “Ach ja joh, het komp steeds terug, gelukkig heb ik nie zo veel las van die zooi,” zegt ze luid. “Hij doar” – en ze wijst naar een meneer die tegenover mij op bed ligt – “die heb hetzelfde as ik. Maar hij kan er niet tege.
“Maar ja, het komp steeds terug moejje weten.”
De man in het bed tegenover mij knikt een beetje.“Mijn oncoloog zegt dat ik wel beter kan worden, maar het is zo zwaar.” Hij huilt een beetje.“We hebben ook dezelfde dokter.” “Een professor.”“Een goeie hoor.”
In zaal 2 had niemand het ooit over dé oncoloog. Altijd over míjn oncoloog. Alsof hij persoonlijk bezit was, een bewijs dat je in de beste handen lag. En telkens weer die wedijver: wie had de beste, de meest ervaren, de meest geruststellende?
“Ach jochie toch, stel je niet aan,” zegt de panterdame.“Effe doorzetten jij.” “Kijk naar mij, al voor de derde keer in tien jaar tijd en ik doe het ook nog. ”De meneer snikt nog even na. Dan gaat de aandacht van de panterdame mijn kant op: “Jij kan er niet zo goed tegen, hè,” zegt ze luid. In Zuilen kunnen ze haar best goed horen, denk ik.
Ik steek een duim omhoog. Ik hoor de panterdame nog net zeggen: “Goh joh, is dat een pruik?”, tegen de dame die net zaal 2 binnenkomt. “Ja,” zegt zij beleefd.
“Nou sta je goed hoor!”
“Moeje houwe! Zo goed gaat je eigen haar nooit zitten.”
Ik doezel weg in de chemo. Als ik na zes uur weer bijkom, is de Zuilense dame verdwenen. De meneer tegenover mij is ook uitgedruppeld. Ik zet mijn mutsje recht en trek mijn sjaal wat strakker om mijn hoofd. Check of mijn wenkbrauwen nog op m’n gezicht aanwezig zijn. Bijtekenen? Ja, mocht ik willen. Na een dag infusenland kan ik mijn armen niet meer optillen.
Overleven doen we allemaal anders
Nu, tweeënhalf jaar later, bij het tandenpoetsen en de twijfel over mijn haarkleur, valt ze me opnieuw binnen. De panterdame. Met haar kopertint, haar luidruchtige moed, haar krullend kapsel en rinkelende sieraden.Al die ontmoetingen leerden me: iedereen gaat anders om met ziekte, dood en verlies. Overleven is voor iedereen anders. En soms is het luidruchtiger dan je zelf ooit zou durven zijn. Met of zonder panterprint.Zo neem ik haar – en dit verhaal – mee.Om thuis te vertellen.
Want overleven doen we allemaal anders. Met een wenkbrauw. Met een pruik. Met een pyjama. Of met een verhaal.
Dit verhaal schreef ik om te bewaren wat blijft hangen uit de tijd in infusenland: de ontmoetingen, de absurditeit, de kracht en de ironie. Soms is het niet de ziekte zelf die je bijblijft, maar de mensen en hun manieren om ermee om te gaan.

Opmerkingen